Na twee dagen neem ik afscheid van dit ankerplekje in de Odet.
Deel 4: Langs de Bretonse zuidkust naar de Golfe du Morbihan.
In mijn vorige verslag heb ik verteld dat ik voor anker lag op de Odet, herstellend van een vervelend ongeluk bij het vastmaken aan een meerboei in de snelstromende rivier. Na twee dagen voelde ik me fit genoeg om koers te zetten naar Concarneau, waar een vriend zou opstappen. ’s Morgens rond negenen was het hoogwater en dan zou ik het beste het anker kunnen lichten. Een probleem was alleen dat er de vorige middag een jacht voor anker was gegaan dat zo dichtbij lag dat ik het bij het inhalen van de ankerlijn makkelijk zou kunnen raken. De eigenaar had me de avond ervoor gezegd dat hij zijn schip zou verleggen, maar de volgende morgen lag het nog op dezelfde plek.
Toen ik de motor had gestart hoorde hij dat blijkbaar, want hij kwam in zijn onderbroek de kajuit uit en trok snel zijn schip een stuk vooruit. Het anker had prima gehouden en dat was bij het hieuwen goed te merken. Er zat een grote homp klei aan waarin een lange worm kronkelde, en het lukte me alleen met de vallier op de mast om het op de rol te krijgen.
Rotsblok in de Odet waar jongeren vanaf springen.
Daarna kon ik weer genieten van het uitzicht op de beboste, in het begin zeer kronkelige oevers. Vanaf een enorm rotsblok sprongen jongeren de rivier in. Er stond een matige noordwestenwind en zon en wolken wisselden elkaar af. Na ongeveer anderhalf uur had ik de monding van de rivier bereikt. Omdat er zeilwedstrijden werden gehouden was het er behoorlijk druk. Concarneau ligt bijna recht ten oosten van de monding van de Odet en toen ik de rivier achter me had gelaten kon ik de stad al zien liggen, maar ik moest met een grote boog om een enorm rotsveld heen. Omdat ik ruime wind voer heb ik alleen op de genua gevaren. De wind nam gaandeweg toe tot een dikke windkracht 5 en aan het eind van de morgen had ik al de toegangsgeul naar de havens bereikt. Die was gemarkeerd door een groot stenen baken en een enorme boei en daarom makkelijk te vinden. Omdat ik flink wat schuimkoppen om me heen zag, vroeg ik me af of ik het schip wel veilig klaar kon maken voor het aanleggen, maar achter de rotsen naast de toegangsgeul was het gelukkig een stuk rustiger. De jachthaven lag vlak voor de vestingmuren van de oude stad. De havenmeester gaf via de marifoon het boxnummer door en in zijn bootje wees hij mij de weg.
De oude vesting van Concarneau.
Toen ik had aangemeerd ben ik naar een apotheek gegaan om verbandmiddelen te halen. De assistente legde uitvoerig uit hoe ik die aan moest brengen. Terug op de boot kon ik ermee aan de slag. Veel ervaring op dit gebied had ik niet en het aanbrengen kostte me flink wat tijd en moeite. Daarna ben ik naar een watersportwinkel gegaan om een nieuw luchtpatroon te kopen voor het reddingsvest dat ik aanhad toen ik in het water viel. Helaas was de inhoud van de luchtpatronen die ze daar verkochten te klein voor mijn vest, en de man in de winkel was bang dat patronen van het type dat ik nodig had in Frankrijk niet werden verkocht. Na dit vergeefse winkelbezoek heb ik in een zeer rustig tempo een wandeling over de muren van de oude stad gemaakt. Omdat die op een klein eilandje ligt, is hij alleen met een pontje of over een oude brug ter bereiken. Het is een van de bekendste historische bezienswaardigheden aan de Bretonse zuidkust en in de schilderachtige straatjes, met vooral pannenkoekenrestaurants, galeries en winkels met speciale Bretonse artikelen, wemelde het van de toeristen. Men was overal verplicht om mondkapjes te dragen. Op het pleintje achter de toegangspoort gaf een groepje muzikanten een mini-concert.
Pleintje tussen de binnen- en de buitenpoort van de vesting.
Omdat, Boudewijn, de vriend die mij zou komen vergezellen, de volgende dag zou arriveren, ben ik in Concarneau gebleven. Varen had sowieso niet gekund, want het weer was flink verslechterd. ’s Nachts was de wind behoorlijk toegenomen en lag het schip soms te schudden, en overdag trokken er vaak buien over. Boudewijn zou aan het eind van de middag aankomen, maar helaas had zijn trein drie uur vertraging. Toen hij ’s avonds om 9 uur in Quimper arriveerde om vandaaruit de bus te nemen, zag het er even naar uit dat hij daar zou moeten overnachten want er bleken geen bussen meer te rijden. Maar hij kon gelukkig meerijden in een taxi met een paar andere gestrande passagiers. Even voor tienen was hij op de boot en daarna zijn we snel op zoek gegaan naar een restaurant om zijn aankomst te vieren. Op de kade vonden we al een visrestaurant met een aantrekkelijke menukaart, maar omdat de keuken net gesloten was, waren er alleen mosselen te krijgen. Dat was bepaald geen straf. Ze smaakten voortreffelijk, vooral vanwege de heerlijke Rochefort-saus. Omdat Boudewijn graag de oude vestingstad wilde zien, zijn we de volgende dag in Concarneau gebleven. We hebben er ook een bezoekje gebracht aan het visserijmuseum en een oude vislogger.
Oude vislogger bij het visserijmuseum in Concarneau.
De volgende dag was het schitterend weer om een stuk naar het oosten te varen. De zon scheen overvloedig en de stroom en een lekker bakstagwindje zorgden ervoor dat we met een gemiddelde snelheid van ruim 6 knoop naar onze bestemming koersten. De kust bestond uit een lang lint van witte zandstranden met lage, beboste duintjes en witte huizen erachter. Erg spectaculair was het uitzicht niet, maar al met al was het een mooie, relaxte tocht. Het was aanvankelijk de bedoeling om naar Lorient te varen, ruim 30 mijl ten oosten van Concarneau. Het lag een stukje landinwaarts aan een zeearm waaraan nog meer havens lagen. Om er te komen moesten we tussen de kust en een eilandje, Ile de Groix, door. Dat was al uren te zien en omdat het vanwege de ruim 40 meter hoge kliffen spectaculairder oogde dan de kust van het vasteland, besloten we om daar de nacht door te brengen.
Ile de Groix.
Bij de westpunt van het eiland was het havenhoofd al goed te zien. Nadat ik de koers wat had aangepast om een boei aan de juiste zijde te passeren en het grootzeil had opgebonden, heb ik de havenmeester opgeroepen. Die zou ons komen vertellen waar we konden liggen. Toen we de haveningang waren gepasseerd zagen we aanvankelijk geen mens, maar na een paar minuten kwam er een werkstudente in een rubberbootje die zei aan welke steiger we konden aanmeren. Langs een jacht aan de kop van de steiger maakten we vast. Er was geen mens aan boord, maar een jongen en een meisje van een ander schip kwamen snel naar ons toe om de lijnen aan te pakken. Het uitzicht verschilde nogal van dat in Concarneau. Hier keken we niet uit op een oude vestingmuur, maar op kliffen waar een wit huis op stond en op een kade met vistuig erop en vissersschepen ervoor. Aan de andere kant van de haven stonden voor de kliffen een paar oude huizen. ’s Avonds hebben we een wandelingetje rond de haven gemaakt en de volgende morgen zijn we even een stukje door het dorp gewandeld. Omdat het plateau van eiland tamelijk vlak is, kon je er prima fietsen. Maar met een been dat bij iedere strek- en intrekbeweging pijn deed, hoefde ik daaraan niet te denken.
Bijna in Port Louis.
Na de middag zijn we met een zwak windje in de rug richting het vasteland gevaren om een bezoekje te brengen aan een andere vestingstad: Port Louis. Het lag aan de monding van de zeearm. Na een tochtje van nauwelijks anderhalf uur kwam de hoge vestingmuren in zicht en even later leidde een havenmeester ons in zijn bootje naar een krap bemeten steigertje. De volgende dag was het grijs en regenachtig, prima weer om een bezoekje te brengen aan de 17e-eeuwse citadel van het stadje. Voordat we die in mochten moesten we de Q-code van onze vaccinatieapp laten scannen en een identiteitsbewijs tonen. In de citadel zaten twee musea, een museum over het reddingswezen en een museum over de Franse Oost-Indische Compagnie. Er was vooral Aziatisch porselein te zien dat geborgen was uit scheepswrakken van Oost-Indiëvaarders, waaronder het Nederlandse VOC-schip Mauritius. Een film liet zien hoe onderwaterarcheologen daarbij te werk gingen. Daarna hebben we tussen de regenbuien door een stukje over de oude stadmuur gelopen en op een terrasje kopje koffie met lekkere appeltaart genuttigd. De appeltaart moesten we overigens zelf meebrengen. Gelukkig was er een stukje verderop een bakker.
De citadel van Port Louis.
De volgende dag had ik ’s middags een afspraak met een verpleegkundige in Lorient die de hechtingen uit de wonden in mijn voet zou verwijderen. We zijn daarom ’s morgens uit Port Louis vertrokken. Na ruim een half uur voeren we de jachthaven van Lorient binnen, bijna in het hartje van de stad. Die is in de 17e eeuw gesticht als bestuurscentrum van de Franse Oost-Indische Compagnie en dankt daar ook zijn naam aan. Een wonder van schoonheid is het niet, want de stad is in de Tweede Wereldoorlog zwaar door de Geallieerden gebombardeerd omdat de Duitsers er een onderzeebootbasis hadden gevestigd. Net als in L’ Aber Wrac’h viel ook hier Nederlands varend erfgoed te bewonderen, de tweemaster Artemis.
Nederlands varend erfgoed in Lorient: de Artemis.
Naar de verpleegkundige was het 1,7 km lopen. Normaal loop ik dat in nog geen halfuur, maar zekerheidshalve had ik er een uur voor uitgetrokken. Het lopen ging toch wat sneller dan gedacht en ik kwam bijna een half uur te vroeg aan maar kon desondanks direct worden geholpen. De verpleegkundige, een voortvarende dame, had de hechtingen snel verwijderd. Betalen kon alleen met contact geld, en met een recept voor speciale pleisters en een antibacteriële crème ben ik op weg gegaan naar een apotheek.
Het was de bedoeling om de volgende dag de lijnen weer los te gooien en weer een stukje naar het oosten te varen. Maar er vielen voortdurend zware buien en het woei stevig. De dag erna zou Boudewijn weer van boord gaan en als dank voor het gezellige weekje op de boot heeft hij me een dinertje aangeboden in een restaurant in het stadscentrum. De kreeften die ze er serveerden hadden het formaat van een fors uitgevallen garnaal maar smaakten prima, alleen viel het niet altijd mee om het vlees uit de schalen te krijgen. Omdat het ook de volgende dag nog steeds te hard woei om zee te kiezen, ben ik na Boudewijns vertrek in Lorient gebleven. Ik heb een wasje gedraaid en de rest van de dag hoofdzakelijk lezend op de boot doorgebracht. Toen ik de volgende morgen opstond was het bijna windstil en scheen de zon vriendelijk de kajuit binnen. De hemel was egaal blauw en ik had de neiging om de lijnen los te gooien, maar Windfinder en Windy hielpen me uit de droom. Gelukkig maar, want in de loop van de morgen trokken er buien met zware windstoten over. Het schip lag te schudden en mijn handdoek werd met knijpers en al van de reling afgerukt. Gelukkig belandde hij niet in het water.
De volgende dag was de wind wat geluwd en heb ik tussen de middag de motor gestart om koers te zetten naar Port Haliguen, zo’n 30 mijl naar het zuidoosten, in de Baie de Quiberon. Op weg naar zee was de wind pal tegen, maar toen ik de rotsen bij de monding van de zeearm was gepasseerd kon ik met een matige tot vrij krachtige halve wind op de genua zuidoostwaarts koersen. Aan het grootzeil hijsen en vooral het weer strijken en opbinden heb ik sowieso een hekel. Vooral bij een hoge golfslag zijn het vervelende en niet ongevaarlijke klussen. Met de golven viel het overigens wel mee. Veel hoger dan een meter waren ze niet, ongeveer hetzelfde als op de Noordzee bij dezelfde windkracht. Niet zo verwonderlijk, de diepte in dit deel van de Golf van Biskaje komt overeen met die van de zuidelijke Noordzee. De dieptemeter stond bijna de hele tijd op 30 meter. Het schip rolde soms behoorlijk, maar slingeren deed het gelukkig niet. De kust bestond weer uit een tientallen kilometers lang strand met lage duintjes. Het land erachter was tamelijk vlak en zeer boomrijk. Hier en daar stak een kerktorentje of watertoren boven het groen uit. Het voorzeil en de stuurautomaat zorgden ervoor dat het schip in een rechte lijn en met een flinke snelheid naar de zuidpunt van het schiereiland Quiberon koerste, waar Port Haliguen achter lag. Kreeftenboeitjes lagen er gelukkig niet en omdat ik alleen maar op hoefde te letten of de tegemoetkomende jachten me voorrang gaven, heb ik de tijd vooral lezend doorgebracht.
Vuurtoreneilandje bij de ingang van de Baie de Quiberon.
Bij Quiberon voer ik wat dichter onder de kust en werd het uitzicht wat spectaculairder. Het ruim 13 kilometer lange schiereiland is door een zeer lage natuurlijke dam met het vasteland verbonden en de westkust bestaat uit ruige kliffen. Op de klif vlak voor het einde van de dam stond een groot fort. Bij de zuidpunt van het schiereiland moest ik goed opletten want er lag een groot rotsveld. Er voeren een paar jachten doorheen, maar dat vond ik te gewaagd. Ten zuiden van de rotsen lag een betonde geul die naar een klein wit vuurtorentje leidde en toen ik dat was gepasseerd kon ik hoog aan de wind in één slag naar de jachthaven varen. Het was de hele tijd droog geweest en zo nu en dan scheen de zon, maar precies op het moment dat ik het schip klaar maakte voor het aanleggen, kreeg ik een fikse bui over me heen. De havenmeester leidde me in zijn bootje naar een vrije box. Toen ik had aangelegd klaarde het gelukkig helemaal op en met een leuk uitzicht op de huizen rondom de haven en het witte vuurtorentje bij de ingang van de oude vissershaven, kon ik lekker buiten van mijn avondmaal genieten.
De oude haven van Port Haliguen.
De volgende dag was de wind flink geluwd. De zon scheen overvloedig en het was een stuk warmer dan de vorige dag. In het dorp, een hoofdzakelijk uit losstaande huizen en villaatjes bestaand badplaatsje, was gelukkig een vrij grote supermarkt met een voor Franse begrippen vrij ruim assortiment groenten. Nadat ik ook de motor van proviand had voorzien, ben ik aan het eind van de middag de Bai de Quiberon overgestoken naar Port Crouesty. Omdat ik pal voor de wind voer, heb ik weer alleen op de genua gevaren. Het was een zeer relaxt tochtje, maar de baai is het populairste watersportgebied van West-Frankrijk en het was er net zo druk als op een zonnige zondag op het IJmeer. De beste plaats om voor de wind zeilend alles in de gaten te houden is op het kajuitdak tegen de mast. Daar heb ik dan ook bijna de hele tocht gezeten, met de afstandsbediening van de stuurautomaat onder handbereik. Relaxt de Baie de Quiberon over.
In de geul naar de jachthaven werd het nog drukker. Naast me, voor me en achter me, overal voeren jachten die ook in Port Crouesty wilden overnachten. Toen ik het havenlicht was gepasseerd kwam ik in de grootste jachthaven die ik ooit in mijn leven heb gezien. Seaport Marina in IJmuiden zou er zeker zes keer in passen. Rond de haven lag een lange wandelboulevard met een compleet wonen-aan-het-waterstadje. Het was veel te druk om de marifoon te pakken, maar gelukkig zag ik een havenmeester voor mij varen. Nadat hij de lengte en breedte van mijn boot had genoteerd zei hij waar ik kon liggen. De box was niet gemakkelijk te vinden, maar een paar Fransen wezen me de weg. Hij bleek in een hoek van de haven te liggen die het verst weg lag van het havenkantoor. Na ruim een kilometer lopen kon ik het havengeld betalen. Dat loog er niet om. De projectontwikkelaar die dit watersportparadijs uit de grond had gestampt wilde kennelijk zijn investering zo snel mogelijk met een optimale winst terugverdienen, voor een overnachting met mijn toch tamelijk bescheiden boot was ik 45 euro kwijt.
Oever langs de ingang van de Golfe du Morbihan.
De reden dat ik naar deze immense jachthaven was gevaren, was dat hij vlak naast de ingang van de Golfe du Morbihan lag, een omsloten baai met allemaal eilanden. In de noordoosthoek van de baai lag de historische stad Vannes en die wilde ik graag bezoeken. De baai is vooral populair vanwege de vele leuke ankerplekjes en mogelijkheden om aan te meren aan een meerboei. Toen ik ’s avonds mijn tocht naar Vannes heb voorbereid, heb ik een aantal plekken uitgezocht waar ik op het water zou kunnen overnachten. De volgende morgen was het weer zonnig en rustig weer en toen het tij kenterde ben ik naar de ingang van de baai gevaren. Toen ik die invoer had ik nog een klein beetje stroom tegen, maar gaandeweg kreeg ik hem steeds meer mee. Ik had de wind in de rug, maar omdat het behoorlijk druk was en ik nauwkeurig op de navigatie moest letten en tussendoor ook foto’s wilde maken van al het moois, heb ik op de motor gevaren. Overal lagen eilanden in alle soorten en maten. Soms stond er een klein dorpje met een kerkje op, soms alleen een paar huizen of een grote villa en vaak was het niet veel meer dan een grote rots met wat bomen erop. Het deed me een beetje denken aan de scheren bij Stockholm, inclusief de rondscheurende speed- en ribboten, alleen lagen daar nergens honderden jachten aan meerboeien.
Ook in de Golfe du Morbihan is het behoorlijk druk.
Het eerste plekje waar ik zou kunnen overnachten, een losliggend steigertje vlak voor het pittoreske haventje van een klein dorpje, had ik al vrij snel bereikt. Er waren nog een paar plekken vrij, maar omdat het nog maar halfdrie was, besloot ik om door te varen. Gaandeweg werd het water wijder en lag er alleen hier en daar nog een eilandje. De oevers waren vrij laag en het leek hier wel wat op de Kager Plassen. Toen ik de aftakking had bereikt die richting Vannes voerde, kwam er nog een plekje waar ik het anker kon uitgooien of aan een meerboei zou kunnen vastmaken. Het is altijd moeilijk om je op basis van de gegevens op de kaart of de vaargids een voorstelling van een vaarwater of haven te vormen, en dat bleek ook hier. Ik had verwacht een verlaten kreekje aan te treffen, maar het lag er vol met aan meerboeien aangemeerde schepen. Voor ankeren was sowieso geen ruimte en ik had geen zin om tussen al deze schepen op zoek te gaan naar een vrije boei, hoe idyllisch het kreekje met zijn rotsige, beboste oevers ook was.
Landhuis op een eiland in de Golfe du Morbihan.
Hoewel ik er een paar uur voor de bediening van de brug zou arriveren, ben ik doorgevaren naar Vannes. Daar lag vlak voor de brug een wachtsteiger. Toen ik er aankwam had er net een open catamaran van een Nederlands sprekende Belg aangemeerd die met zijn gezin in Bretagne op vakantie was. Hij kwam even een praatje maken en vertelde dat de buitenboordmotor bij het gas geven niet reageerde. Wist ik misschien wat er aan de hand was? Helaas, ik kan nog wel een filter of impellor vervangen, maar verder ben ik op motorgebied een analfabeet.
Een half uurtje voor de opening van de brug werd er op de boot geklopt. Het was de havenmeester die mijn scheepsnaam en de maten van de boot kwam noteren. Hij zei in welke box ik moest aanmeren en gaf me een kaartje waarmee ik het toegangshek naar de steiger kon openen. Het was hier duidelijk beter georganiseerd dan in Caen, waar ik de steiger niet af kon.
Bijna bij mijn box in Vannes.
Er waren inmiddels meer schepen gearriveerd en nadat de brug was geopend en er een sliert jachten naar buiten was gevaren, voer ik in een lange file het havenkanaal op. Recht voor was de spitse toren van de kathedraal al te zien en hoe meer ik het centrum van de stad naderde, hoe mooier de omgeving werd. De havenmeester had me een box toegewezen bijna helemaal aan het eind van de haven, midden in de stad. Het was een van de leukste plekjes van de reis, als ik zou moeten overwinteren in Frankrijk zou dit de ideale plek zijn. Op de kade vlak voor de steiger waren cafés en restaurants met drukbezette terrassen en aan de overkant was een wandelboulevard met bankjes en een park met een skatebaan en een basketbalveld. Overal liepen mensen te flaneren. Aan het eind van de haven lag een rond plein met een oude stadspoort die aan beide zijden geflankeerd werd door mooie, crèmekleurige gebouwen. Schitterend, ik was blij dat ik hier naartoe gevaren was. Het gezellige plekje had echter ook een nadeel, maar daar kwam ik pas achter toen ik mijn kooi had opgezocht. De terrassen gingen namelijk pas ver na middernacht dicht en daarna bleven de jongeren aan de overkant nog lang zitten chillen. Maar door mijn goed horende rechteroor op het kussen te leggen en mijn slechthorende linkeroor boven, hoorde ik vrijwel niets meer. Zo heeft ieder nadeel zijn voordeel.
Aangemeerd in Vannes.
De volgende morgen ben ik de stadpoort doorgewandeld en heb ik met volle teugen genoten van het stedenschoon. De hele, nog voor een deel ommuurde oude binnenstad is een wirwar van schilderachtige straatjes en steegjes met leuke pleintjes waar het wemelt van de terrasjes. Het was net marktdag en het halve centrum was bezet met marktkramen, vooral met etenswaren. Middenin de stad stond een grote vishal waar werkelijk alles te koop was wat de zee te bieden heeft, van kabeljauw en tonijn tot oesters, kreukels en sint-jakobsschelpen. Tussen de middag heb ik ook een bezoekje gebracht aan de indrukwekkende gotische kathedraal. Er werd net een dienst gehouden. Omdat het me niet gepast leek om nu de kerk door te wandelen en wat fotootjes te schieten, heb ik even gewacht tot de dienst voorbij was. Ik had zodoende de tijd om alle, door twee in witte gewaden gestoken priesters uitgevoerde rituelen te volgen. Voor mij, als protestant-van-huis-uit, kwam het allemaal zeer exotisch over. Doorkijkje naar de kathedraal en de stadsmuur van Vannes.
Na dit kerkbezoek heb ik een leuke wandeling over de stadsmuren gemaakt. Vlak ernaast was een heuvel met een schitterend park waar ik van het uitzicht over de stad heb genoten. Franse steden zijn vrijwel altijd rijk gezegd met oude kerken en in een oud buurtje net buiten de middeleeuwse stad stond nog een kerk die het bezoeken waard was. Ook hier was net een dienst aan de gang met rituelen waarvan ik weinig begreep. Een in een zwart habijt gehulde priester stond met zijn rug naar de kerkgangers en sprak telkens een spreuk uit waarop door de kerkgangers werd geantwoord.
Hoewel de wonden op mijn been en voet allemaal dicht waren, ging het lopen vanwege de wondkorsten in mijn knieholte nog een beetje moeizaam. Ik had handcrème aan boord en door de korsten daarmee in te smeren werden ze wat soepeler en had ik veel minder last. Bij een apotheek wilde ik informeren of ze een herstel bevorderende wondzalf verkochten. Fransen zijn kampioen medicijnengebruik en een apotheek is er dan ook niet moeilijk te vinden. In ieder plaatsje van enige omvang knippert het groene kruis van de plaatselijke apotheek je tegemoet. Hier stond er een vlak achter de stadspoort. De volgende morgen ben ik ernaar toegelopen en heb ik in mijn beste Frans gevraagd of ze een wondzalf voor me hadden en daarbij gewezen op de korsten in mijn knieholte. Tot mijn verbazing loodste de apothekersassistente me naar een onderzoekskamertje achter in de apotheek voor “un diagnostic” door de apotheker. Die wierp vanaf ruim anderhalve meter een zeer snelle blik op de wond en constateerde dat die er niet mooi uitzag. Ik had daarom dringend antibiotica nodig. Daarvoor moest ik bij een arts een recept halen. Wondzalf met antibiotica was me al door de verpleegkundige in Lorient voorgeschreven en had ik nog aan boord, maar omdat alle wonden dicht waren, gebruikte ik die niet meer. Ik ben sowieso geen voorstander van veelvuldig antibioticagebruik en onverrichterzake heb ik de apotheek verlaten, weer een ervaring rijker die liet zien hoezeer de Franse medische cultuur verschilt van de onze.
Middeleeuwse huizen bij één van de stadspoorten van Vannes.
De volgende dag ben ik Vannes gebleven om een paar culturele uitstapjes te maken. Eerst heb ik het historisch museum bezocht, gevestigd in een oud herenhuis dat op zichzelf al het bezoeken waard was. Er werden vooral archeologische vondsten tentoongesteld en een film deed uitvoerig verslag van de opgraving en reconstructie van een zeer luxueuze Romeinse villa die aan de oever van de Golfe du Morbihan had gestaan. Daarna ben ik doorgewandeld naar het kunstmuseum, gevestigd in een nog ouder, middeleeuws gebouw. De vaste collectie was heel klein, maar er was een leuke tentoonstelling van het werk van een Zwitserse schilder die ik niet kende, Hans Seiler, een neo-kubist die ook een tijdje in Nederland had gewoond. Op een van zijn schilderijen was duidelijk de toren van de Amsterdamse Westerkerk te herkennen.
Pleintje naast de kathedraal van Vannes.
’s Avonds heb ik weer een bezoekje aan de kathedraal gebracht, nu om een concert voor orgel en “bombarde” bij te wonen. Wat een “bombarde” voor muziekinstrument is wist ik niet, Google vertaalde het als “bombarderen”, maar een orgelconcert dat begeleid wordt door een bombardement leek me erg onwaarschijnlijk. Gelukkig heb ik nog een ouderwets papieren woordenboek en dat omschreef het als een soort hobo. Het concert was gratis en omdat ik graag een goed plaatsje wilde bemachtigen, ben ik een half uurtje voor aanvang naar de kerk gelopen. De deur was nog dicht, maar het pleintje voor de kerk vulde zich langzamerhand met bezoekers, allemaal met een mondkapje voor en op gepaste afstand van elkaar, en met een smartphone in de hand om de QR-code van de “passe-sanitaire” te laten scannen. Toen de kerkdeur eindelijk openging, werden alle covid- en beleefdheidsregels echter snel overboord gegooid en ontstond er een flink gedrang. De kerk was vrijwel helemaal gevuld en op een groot scherm waren de verrichtingen van de organist en “bombardist” te volgen.
Oever van de Golfe du Morbihan.
De volgende morgen heb ik afscheid genomen van mijn leuke plekje. Ik heb even aan de havenmeester gevraagd of ik me aan moest melden voor de brugopening, maar dat was niet nodig. Toen ik bij de brug aankwam begreep ik waarom. Zolang de keersluis die de haven afsluit was geopend, stond ook de brug open. Weggebruikers konden dan bijna drie uur lang niet de brug over. Nadat ik die achter me had gelaten volgde er weer een mooie tocht. Ik werd zo in beslag genomen door het uitzicht op de weelderig begroeide oevers en de schitterende huizen, dat ik een stomme fout maakte. Het dieptealarm ging even af en toen ik op de dieptemeter keek zag ik dat die 1,95 meter aangaf. Ik zag ook waarom: aan stuurboord stond een groen stenen baken dat ik op weg naar Vannes keurig aan stuurboord had gehouden maar nu natuurlijk aan bakboord gehouden moest worden. Beter opletten Van der Harst!
Ik had een flinke stroom in de rug en na ruim anderhalf was ik al bij de uitgang van de golf. Al het water perste zich hier naar buiten en met een snelheid van ruim 9 knoop werd ik naar de Baie de Quiberon gesleurd. Daar werd druk gezeild. Ik heb de genua uitgerold en ben met een zwak windje naar mijn volgende bestemming, La Trinité, gekruist. Het lag ook aan de baai en de jachthaven lag een stukje landinwaarts aan een rivier. La Trinité is het belangrijkste watersportcentrum van Bretagne en dat was duidelijk te merken. Er voeren tientallen jachten de rivier op of af en overal lagen jachten aan meerboeien. Om alles goed in de gaten te kunnen houden heb ik al voor de monding de genua ingerold en het schip in gereedheid gebracht voor het aanmeren.
Bijna in La Trinité.
Toen ik de jachthaven had bereikt, heb ik geprobeerd om via de marifoon te vragen waar ik kon aanleggen. Maar daar was geen beginnen aan, de marifoon was overbezet door jachtschippers die hetzelfde probeerden. Op een gegeven moment zag ik een hulphavenmeester die bezig was om de namen van de net aangemeerde schepen te noteren. Hij zei dat het veel te druk was en ik zelf maar een plekje moest zoeken aan de gastensteiger. Daar lagen overal rijen met jachten en toen ik een rijtje zag van nog maar twee jachten heb ik daaraan vastgemaakt. Er was geen mens aan boord.
Aangemeerd in La Trinité.
Toen ik goed en wel lag aangemeerd en in de kuip van een lekker biertje en het uitzicht op de weelderig begroeide rivieroever zat te genieten, kwam er een jachtje aan dat wilde vastmaken aan het mijne. Er waren drie echtparen van ongeveer mijn leeftijd aan boord. Ze maakten geen erg ervaren indruk. Een van de echtparen stond op het voordek om mij de voorlijn aan te geven. Die moest nog tevoorschijn worden gehaald en werd me over de reling aangegeven in plaats van eronderdoor. In mijn beste Frans heb ik geprobeerd om aanwijzingen te geven. Toen ik in de kuip mijn avondmaal verorberde, klauterde het hele gezelschap met veel moeite mijn schip over, zich verontschuldigd voor deze inbreuk op mijn privacy en me met veel “merci beaucoup monsieur” bedankend voor het feit dat ze over mijn schip mochten lopen.La Trinité.
Na het eten ben ik het havenkantoor gelopen om het havengeld te betalen. Het was zeker een kilometer lopen en lag vlak bij het centrum van La Trinité. Dat bleek een heel leuk plaatsje te zijn. De kade waar vroeger de vissersschepen aanmeerden, was nu een boulevard met allemaal terrassen. Daarachter liepen smalle kronkelstraatjes met wit gesausde en uit natuursteen opgetrokken huizen de heuvel op waar de dorpskerk stond. Toen ik op de terugweg langs de kerk liep zag ik dat de deur openstond en er binnen licht brandde. Ik besloot even een kijkje te nemen. Er kwam direct een vriendelijke dame naar me toe die me hartelijk welkom heette en vroeg of ik het concert kwam bezoeken. Ik wist natuurlijk van niets. Ze vertelde dat er een Bretonse zanger-fluitspeler zou optreden die begeleid werd door een harpiste. Voor onverwachte culturele uitjes ben ik altijd te porren en ik heb plaatsgenomen op een van de kerkbanken. Een kwartiertje later begon het concert. De zanger, een echte bard, was gehuld in een wit gewaad. Achter het altaar hing een groot schilderij van de Heilige Drie-eenheid Vader, Zoon en Heilige Geest, en de zanger had veel weg van de Vader. Zang en fluitspel, soms op een dwarsfluit, maar ook op een klein kruisvormig fluitje en een blokfluit, wisselden elkaar af en hij speelde ook op een doedelzak. Bij ieder stuk gaf hij uitvoerig uitleg. Omdat ik er weinig van verstond had dat van mij wel wat korter gemogen, maar al met al vond ik het een leuke avond. Net als na het orgelconcert in Vannes ging er een bakje rond waarin iedereen een vrijwillige bijdrage kon deponeren.
*-+Het dorpskerkje van La Trinité, waar een concert wordt gegeven.
De voornaamste reden dat ik naar La Trinité was gevaren, was dat ik vandaaruit een fietstochtje wilde maken naar een aantal grafheuvels en andere prehistorische monumenten, maar toen ik de volgende morgen met mijn linkerbeen een aantal fietsbewegingen maakte, was dat vanwege de korsten in mijn knieholte nog steeds behoorlijk pijnlijk. Fietsen zou dus niet gaan en ik besloot om weer het water op te zoeken. Daar was het ook wat koeler, want op het land zou het ruim 30 graden worden. Ik schreef al eerder dat ik van Bretagne de rivieren het mooist vind. Na mijn bezoeken aan de Rance, Aulne en Odet wilde ik nog een rivier opvaren die hoog op mijn verlanglijstje stond: La Loraine, in de zuidoosthoek van Bretagne. De monding van de rivier was erg ondiep en ik moest er dus ruim voor laagwater aankomen, maar het probleem was dat ik de hele tijd de ebstroom in de rug nodig had en het water in de monding dus vrij laag zou staan als ik er aankwam.
Ik besloot rond negenen, een uurtje voor de kentering, te vertrekken, maar dat ging minder makkelijk dan ik gehoopt had. Naast mij lag aan de buitenzijde nog steeds het jachtje met de drie echtparen die de vorige middag aan mijn boot hadden vastgemaakt. De gordijntjes van de kajuit waren open, maar toen ik op het dak klopte werd er niet gereageerd. Ik had de opvarenden ’s morgens niet over mijn boot horen lopen en vermoedde dat ze niet aan boord hadden geslapen. Ze hadden het bootje onbeheerd achtergelaten zonder mij en mijn buren daarover te informeren. Ik heb de marifoon gepakt en de havendienst van het probleem op de hoogte gesteld. Die ondernam snel actie. Na een paar minuten kwam er ribboot met twee havenmeesters die de lijnen van het jachtje losmaakten en het naar een andere steiger sleepten.
Daarna moest er nog een hindernis genomen worden, want ik lag flink ingebouwd. Mijn schip lag in een rijtje van drie schepen, maar voor mij lag een rij van zes schepen en achter mij ook, en tussen de rijen zat weinig ruimte. De vorige middag had ik leuke gesprekken gehad met de bemanningen van de jachten voor mij, en iedereen stond nu te kijken of het me zou lukken om veilig weg te komen. Gelukkig verleende de buurman van het schip naast mij assistentie. Toen de lijnen los waren, gaf hij een flinke duw tegen het voorschip. Ik voer even zachtjes achteruit en vlak voordat mijn hekpreekstoel de voorpreekstoel van mijn achterburen zou raken, gaf ik hard roer naar bakboord terwijl ik tegelijkertijd een paar seconden vol gas gaf voor een optimale roerwerking. Daarna draaide ik mooi tussen de rijen door. Er werd hard “bravo” geroepen en geapplaudisseerd. Dat zijn weer de leuke dingen van de Fransen, zoiets zul je in Nederland niet meemaken. Of de rest van de tocht ook zo goed is verlopen, kun je in de maart-Geus lezen.
Jaap van der Harst